Inleidende rede van Guus Berkien, vicevoorzitter van het parochiebestuur, aan het begin van de parochiebijeenkomst over kerksluiting in de Verrijzeniskerk op 20 juni jl.

Beste medeparochianen,

De veranderingen in de rooms-katholieke kerkprovincie, met name op het gebied van schaalvergroting, volgen elkaar in hoog tempo op. Zo ook in onze eigen stad. Eerst was er de fusie die in april 2010 haar beslag kreeg, onlangs werd de verregaande samenwerking tussen de parochies van Enschede, Haaksbergen en Losser naar buiten gebracht en vandaag zijn we bijeen om geinformeerd te worden over wat er met de zeven kerkgebouwen van de Jacobus de Meerdere parochie de komende jaren gaat gebeuren.

Van sommigen, zo niet velen onder u, zal het gevoel zich meester maken dat al die veranderingen nog nauwelijks bij te houden zijn. En ook zullen er vragen opkomen als: moet dit allemaal? Op deze schaal en in dit tempo? Natuurlijk, ergens, zo beseffen de meesten, zal er iets moeten gebeuren. Het aantal beschikbare priesters neemt in ras tempo af en hetzelfde is het geval met de pastoraal werksters en werkers. Wie tijdens de reguliere weekenddiensten om zich heen kijkt kan zelf constateren dat er steeds minder kerkgangers zijn; voor dat inzicht zijn geen kaski-cijfers nodig en voor wie ze er toch bij haalt: we zitten wat kerkbezoek betreft nu al op de getallen die voor 2015 waren voorspeld en tegen 2020 wordt een verdere halvering van het aantal bezoekers verwacht. Verder: het vrijwilligersbestand vergrijst; het wordt steeds moeilijker nieuwe mensen te vinden en dus komen steeds meer taken op dezelfde mensen neer. Minder kerkgangers betekent overigens niet per se minder gelovigen. Maar de binding van parochianen met de geloofsgemeenschap verandert. Men gaat minder vaak naar de kerk, draagt financieel minder bij. Er is veelal nog wel het besef bij de kerk te horen, maar voor een deel is dat gevoel historisch bepaald: men is er bijvoorbeeld gedoopt, de requiemmis van de ouders vond hier plaats, maar de band is losser, vrijblijvender. Dat laatste heeft ook gevolgen voor de inkomsten: een geringere collecteopbrengst, minder stipendia, minder kerkbijdrage. Inmiddels zijn we als parochie door al deze ontwikkelingen in de rode cijfers beland.

Er moet dus wel iets gebeuren, maar nogmaals: over de vraag wat en in welk tempo kunnen de meningen zeer verschillen.

Het parochiebestuur heeft bij herhaling en bij verschillende gelegenheden kritische kanttekeningen geplaatst bij aard en wijze waarop de schaalvergroting in ons aartsbisdom gestalte krijgt. Er is zorg uitgesproken over wat dit alles betekent voor de taakbelasting en arbeidsomstandigheden van de pastoor en van de pastoraal werksters en werkers. Er is zorg over wat al deze veranderingen doen met de vitaliteit van en samenhang in de lokale geloofsgemeenschappen en met de betrokkenheid van de individuele gelovigen. En we hebben aandacht gevraagd voor de positie van de bestuurders, die zich vaak vermalen voelen tussen de vergevorderde plannen en strikte, centralistische richtlijnen van het bisdom enerzijds en de legitieme emoties, begrijpelijke wensen en het niet oneindig rekbare adaptatievermogen van de lokale gemeenschappen anderzijds. Een parochiebestuur, dat m.u.v. de pastoor, geheel uit vrijwilligers bestaat, heeft de taak het pastoraal team en de gelovige gemeenschap op terreinen als liturgie, diaconie, catechese, gemeenschapsopbouw en jongerenwerk te faciliteren; bestuurders staan niet boven de gelovigen, maar ze zijn medeparochianen en gelooft u mij: alleen daarom al zijn wij niet blind voor de gevolgen van bepaalde besluiten, voor de teleurstelling en het verdriet. Ook bij ons is er een worsteling tussen verstand en gevoel en alle bestuurders hebben zich het afgelopen jaar ook individueel meermaals afgevraagd: kan ik verantwoording nemen voor deze of gene ontwikkeling, voor dit of dat besluit?

We zouden de gemakkelijkste weg hebben kunnen volgen en alles bij het oude hebben kunnen laten. Eerlijk gezegd hadden we het dan nog wel een paar jaar vol kunnen houden. Maar dan zouden we ook hebben ingeteerd op vermogen en hebben geïnvesteerd in stenen, niet in gelovigen. En er zou onherroepelijk het moment gekomen zijn dat we toch kerken aan de eredienst hadden moeten onttrekken en waarschijnlijk op dat moment veel rigoureuzer dan nu.

Het uitgangspunt van deze hele exercitie van herschikking van de gebouwen was de vraag van het bestuur aan het pastoresteam : hoeveel kerkgebouwen zijn er nodig om het pastoraal beleidsplan uit te voeren. Dat is een andere vraag dan: hoeveel kerkgebouwen zijn er nodig om de weekendkerkgangers in Enschede te herbergen. Dan zou het antwoord hebben geluid: een. In Apeldoorn, een stad met een vergelijkbaar inwonersaantal als Enschede, heeft men daar onlangs voor gekozen; daar worden 6 van de 7 kerken aan de eredienst onttrokken. En ook elders in het bisdom zijn dergelijke, zeer verregaande maatregelen genomen of in voorbereiding. Pastoresteam en parochiebestuur van Enschede, wij dus, volgen dat voorbeeld niet, maar we willen de parochiegemeenschap ook niet om de paar jaar met een nieuwe ronde van sluitingen opzadelen. Geen salamitactiek dus, maar een plaatje dat – zeg voorlopig tien jaar en hopelijk langer meekan.

Presentie en nabijheid blijven belangrijke begrippen en – alhoewel zeker niet optimaal- is er gestreefd naar behoud van een zekere geografische spreiding. Ook wilden we geen uniformering van de liturgie: naast het eucharistisch centrum streven we naar pluriformiteit, waarbij elk van de kerken die we openhouden een zekere eigenheid krijgt, een specifieke identiteit. Daarbij is duidelijk ook aandacht gegeven aan vernieuwing en een breder zingevingsperspectief. Want het gaat er natuurlijk niet alleen om de trouwe kerkgangers goed verzorgde eucharistievieringen te garanderen, we moeten ook proberen die parochianen vast te houden of de deuren te openen voor hen die op zoek zijn naar een alternatieve, mogelijk meer eigentijdse wijze van gelovig samenzijn.

Onlangs verscheen een zogenaamd “professorenmanifest”, waarin een groot aantal hooggeleerde heren kritische kanttekeningen plaatst bij de koers van het aartsbisdom t.a.v. schaalvergroting en met name de gevolgen daarvan voor de lokale geloofsgemeenschappen. Zij luiden de alarmbel en wij kunnen ons in veel van wat er in het manifest aan analyse wordt gegeven en aan zorg wordt uitgesproken vinden. Net als de professoren erkennen wij dat hechte geloofsgemeenschappen een ‘thuis’ bieden aan de betrokken gelovigen en aldus grote existentiële waarden voor hen hebben. Een geloofsgemeenschap is een plaats waar mensen terecht kunnen met hun verdriet en hun vreugde en met hun geloofsvragen; het is ook de plaats waar mensen de weg vinden op hun zoektocht naar de zin van het leven. En dan hebben we het nog niet over de maatschappelijke rol in diaconie en zorg. Waar het manifest sterk is in het analyseren van de problematiek , zowel van nu als in de nabije toekomst, geeft het geschrift opvallend weinig oplossingen. Parochiebesturen zijn er om de werkelijkheid, ook in logistiek en financieel-economisch opzicht onder ogen te zien en zijn gehouden om daarnaar adequaat te handelen.

Met het plaatje dat u vanavond voorgeschoteld krijgt zal het bestuur de handen niet op elkaar krijgen. Dat was ook niet het uitgangspunt. Als u zo dadelijk meegenomen wordt in het besluitvormingsproces en de afwegingen aanhoort die gaandeweg gemaakt zijn, dan kan het bestuur slechts hopen dat u – bij alle teleurstelling, verdriet en mogelijk zelfs boosheid - ook de realiteit van het hier en nu, de stand van zaken in katholiek Enschede en de realistische mogelijkheden in het oog houdt. Wij hebben geprobeerd een plaatje te maken dat ook kansen biedt voor de toekomst. Daarbij hebben we echter u allen nodig. Een geloofsgemeenschap is een gemeenschap van gelovigen, waar Jezus Christus in hun midden aanwezig is.

Ik sluit me daarbij nadrukkelijk aan bij het appel van drie Brabantse parochiebestuurders in een reactie op het professorenmanifest om te kiezen voor het binnenperspectief. Zij zijn er van overtuigd dat de schaalvergroting ook kansen biedt om sterker geprofileerde geloofsgemeenschappen te vormen. Er ontstaan gemeenschappen die op een beperkter aantal plaatsen dan nu vieren, samenkomen, maar die verder in de samenleving op veel plaatsen en op veel manieren zinvol aanwezig kunnen blijven. Dat zal niet eenvoudig zijn, want het vraagt van ons allen realisme, volharding, flexibiliteit en de instelling en bereidheid samen naar oplossingen te zoeken.

Na de vakantieperiode zullen het pastoresteam en het parochiebestuur opnieuw in gesprek gaan met de locaties. Niet alleen, omdat het stappenplan van het bisdom dat voorschrijft, maar vooral omdat we desgewenst dieper willen ingaan op de achtergronden van en motieven voor het genomen besluit en de gevolgen voor elke specifieke locatie. We willen samen met u kijken naar de uitvoering van het besluit en de gevolgen, waarbij een belangrijk gespreksonderwerp blijft hoe we toch veel van het goede kunnen behouden, hoe we op kleinere schaal binnen een groter verband elkaar kunnen blijven vasthouden en ontmoeten.

Guus Berkien, vicevoorzitter van het parochiebestuur