een nieuwe jacobuskerk in 1933


Als het kerkbestuur in 1931 van de aartsbisschop van Utrecht mag beginnen met de voorbereidende maatregelen voor een nieuwe kerk, wordt meteen gedacht aan de bouw van een forse, moderne stadskerk. Men werd ook aangestoken door de in 1928 voltooide restauratie en verfraaiing van de protestantse Grote Kerk aan de Oude Markt en eveneens door het op steenworp afstand in aanbouw zijnde nieuwe stadhuis in Scandinavische stijl van architect Friedhoff. Voor het ontwerp van de Jacobuskerk werd de 41-jarige architect Hendrik Willem Valk (1886-1973) uit Den Bosch gevraagd, die toentertijd als een van de beste kerkenbouwers van Nederland werd gezien. Valk die eerder zijn naam gevestigd had met de monumentale koepelkerk van St. Jan in Waalwijk (1925), maakte juist in die jaren furore met de sublieme dorpskerk van de H. Jozef in Achterveld (1933). Het ontwerp voor de Enschedese Jacobuskerk maakte hij samen met de 37-jarige architect Johan Sluijmer (1894-1979) uit Enschede. Beiden kenden elkaar doordat zij als tekenaar hadden gewerkt bij de kerkenarchitect en gewelven-specialist Wolter te Riele in Deventer. Valk en Sluijmer ontwierpen een kerk met dubbele koepel, geïnspireerd door de kerk in Waalwijk en met een materiaalkeuze als in Achterveld. Een kerk waarin 1000 mensen van alle kanten onbelemmerd uitzicht hadden op het altaar. De eerste steen is gelegd door bouwpastoor W.A. Rademaker op het feest van St. Jacobus op 25 juli 1932. De hoofdaannemer was G. Ribberink uit Hengelo. Na oplevering van de bouw werd de kerk ingewijd op 29 juni 1933 door de aartsbisschop van Utrecht, monseigneur J.H.G. Jansen. De torenklokken dateren van 1958, toen de kerk vijfentwintig jaar bestond.

architectuur in romaanse en byzantijnse stijl


Bij de bouw hebben de architecten Valk en Sluijmer zich duidelijk laten inspireren door de kerken uit de eerste eeuwen van het Christendom. In deze vroegchristelijke basilieken was het altaar voor iedereen zichtbaar midden in de ruimte. Valk liet zich daarnaast inspireren door de oude abdijkerken in Zuid-Frankrijk met hun dikke, zware muren en weinige en kleine ramen. Die kerken waren donker in het middenschip en de zijbeuken, wat Valks opvatting ondersteunde dat op de plaats van het altaar het meeste licht dient te vallen.

De keuze voor de gebruikte kerktypologie en bouwstijl kwam voort uit de ontevredenheid in die jaren over de te sterke stijlinvloed van de gotiek in de kerkenbouw. Er ontstond een kerk die een rijke variatie aan origineel met elkaar verbonden stijlen toont. De voorgevel is in sterke mate Romaans bepaald: een monumentaal front met drie grote roosvensters, daaronder een galerij van zeven rondbogen, een robuuste hoekige klokkentoren, opstaande dakranden met ronde vensters. Het interieur laat stevige Romaanse pilaren zien die Gotisch gevormde gewelven dragen.

Bij binnenkomst door de hoofdingang geven de twee koepels een ruimtegevoel als in Westerse kerken, waardoor een as naar voren loopt, een weg naar het licht. Architect Valk wilde ook het meeste licht bij het altaar. Maar de koepels en de vele gewelven maken van het interieur een grotachtige binnenruimte in Byzantijnse stijl, mede door de schaarse en diffuse lichtinval. Anders dan in de hoge Byzantijnse kerken en moskeeën overheerst echter intimiteit.

Bij rondwandeling langs de zijpaden creëren de vele pilaren in het interieur geheimzinnige vergezichten die soms doen denken aan de Moorse stijl van de Mezquita in Cordoba. robuuste baksteenbouw en uitbundig metselwerk

Er ontstond een kerk van allure waarbij de architecten –ondanks de crisisjaren– hoge eisen stelden aan het gebruikte materiaal. In het uitbundige metselwerk en de zeer expressieve baksteenopbouw herkent men de Amsterdamse School uit de periode vlak na Berlage. Het bestek van destijds geeft een goed beeld van de hoge eisen die de architecten stelden aan materiaal en vakmanschap.

vermeldenswaard


Alle stenen en natuursteen afkomstig van de sloop van de oude kerk schoonmaken: de stenen verwerken in de fundering en ander vuil werk, de natuursteen her en der speels – met verschillende groeven – verwerken in de buitenmuur.

Alle muren van de kerk, pijlers en kolommen schoon te metselen van grote handvormstenen of kloostermoppen.

Alle binnenmuren ter hoogte van 1,60 m. te voorzien van een lambrisering van gres-stenen tegels.

Alle gewelven te metselen van gele IJsselsteen en dit werk te laten doen door de gebroeders Van Heesch uit Kaatsheuvel.

Naar gelang de bouw vordert, de verschillende soorten natuursteen plaatsen: de Bentheimer zandsteen en de uit Kottenheim bij Andernach aan de Rijn –in maar liefst 26 treinwagons– tot Gronau aangevoerde basalt-lavasteen en tufsteen.

Alle kozijnen, deuren en kasten van eerste soort goed gewaterd en droog Rijns eikenhout.

Alle dakvlakken van roodkoperen platen van 5 kg/m2.